

De motor van iedere fascinatie loopt op ontkenning en bevestiging ofwel haat en liefde.
Zoveel als ik kan verlangen naar een postindustrieel tijdperk gevoed door nostalgie zo kan ik ook dwepen met de schoonheid het industriële landschap of een fabriek. Jaren heb ik in de vakanties gewerkt in een mengvoederfabriek, een betonnen blok van vijftig meter hoog vol met stampende, schuddende, en ronkende machines. Hier werd met geweld veevoer gemaakt, natuurlijke grondstoffen door machines verkracht tot gladde korrel. Stof was het zweet van het proces, dat je overal rook, dat in je poriën ging zitten.
Een fabriek is eigenlijk een grote machine, een lichaam. Voor worden er grondstoffen in gestopt en achter wordt het product uitgepoept. De arbeiders zijn de enzymen van het proces, zij bewegen zich door het lichaam met het enige doel: continuïteit van het proces. Het proces is de ziel van de machine, en de arbeider verliest zich hierin. Zijn lichaam wordt onderdeel van het lichaam; hij wordt een machine in het lichaam van de machine.
Regelmatig heb ik in de schemering en zelfs ‘s-nachts op het dak gestaan bij de rode neonletters. In mijn herinnering waren het zwoele zomeravonden. Onder mijn voeten denderde het proces door. Maar hierboven kon ik de schitterende vormen ervaren, de verschillende kleuren en vormen kunstlicht. In de verte rijden auto’s over de snelweg, het water schittert en in de schaduw de contouren van de binnenvaartschepen. En veel landelijk duister. Op deze momenten kun je niet ontkennen dat het zo moet zijn. De fabriek is een natuurlijk lichaam in het landschap. Mijn god, het zal toch geen liefde zijn?